"Believe" en "trust" lijken misschien op elkaar, en ze worden soms door elkaar gebruikt, maar in de Engelse taal hebben ze toch een verschillende betekenis. "Believe" heeft te maken met het aannemen van iets als waar, terwijl "trust" gaat over vertrouwen hebben in iemand of iets. Met andere woorden: je kunt iets geloven zonder iemand te vertrouwen, en omgekeerd.

Laten we eens kijken naar een paar voorbeelden. Stel je voor dat je een vriend hebt die je vertelt dat hij een nieuwe fiets heeft gekregen. Je kunt "believe" gebruiken om aan te geven dat je hem gelooft: "I believe him." (Ik geloof hem.) Dit betekent dat je aanneemt dat hij de waarheid spreekt. Maar "trust" impliceert een dieper niveau van vertrouwen. Als je zegt "I trust him," (Ik vertrouw hem,) betekent dit dat je niet alleen gelooft dat hij de waarheid spreekt over zijn fiets, maar dat je ook gelooft dat hij betrouwbaar is in het algemeen. Je zou hem bijvoorbeeld je eigen fiets toevertrouwen.

Hier nog een voorbeeld: "I believe in ghosts." (Ik geloof in geesten.) Dit betekent dat je gelooft dat geesten bestaan, maar het zegt niets over of je ze vertrouwt. Je zou ze immers niet snel je geheimen toevertrouwen! Aan de andere kant: "I trust my bank." (Ik vertrouw mijn bank.) Hier gaat het niet om het geloven in het bestaan van de bank (dat is nogal evident!), maar om het vertrouwen hebben in de betrouwbaarheid en veiligheid van de bank met je geld.

Hieronder nog een paar zinnen die het verschil illustreren:

• Believe: "I believe the Earth is round." (Ik geloof dat de aarde rond is.)

• Trust: "I trust my teacher to give me a fair grade." (Ik vertrouw mijn leraar om me een eerlijk cijfer te geven.)

• Believe: "She believes in magic." (Zij gelooft in magie.)

• Trust: "He trusts his instincts." (Hij vertrouwt zijn instincten.)

• Believe: "I believe what he said." (Ik geloof wat hij zei.)

• Trust: "I trust her with my life." (Ik vertrouw haar met mijn leven.)

Happy learning!