Voor veel Engelse leerlingen is het verschil tussen "fast" en "quick" een lastige. Hoewel ze vaak door elkaar gebruikt kunnen worden, hebben ze toch een iets andere betekenis. "Fast" beschrijft meestal snelheid of tempo, terwijl "quick" meer verwijst naar de korte duur van een actie. Denk aan de snelheid van een auto (fast) versus het snel even iets doen (quick).
Laten we eens kijken naar een paar voorbeelden:
Fast: "The car is very fast." (De auto is erg snel.) Hier beschrijft "fast" de snelheid waarmee de auto rijdt.
Quick: "I had a quick shower." (Ik nam een snelle douche.) Hier beschrijft "quick" de korte duur van de douche, niet de snelheid van het water.
Fast: "He's a fast runner." (Hij is een snelle hardloper.) Hier duidt "fast" op zijn snelheid van rennen.
Quick: "She made a quick decision." (Zij nam een snel besluit.) Hier gaat het om de korte tijd die ze nodig had om een beslissing te nemen.
Fast: "The cheetah is the fastest animal." (De cheetah is het snelste dier.) Hier beschrijft "fast" de hoogste snelheid.
Quick: "I'll be back in a quick moment." (Ik ben zo terug.) Hier beschrijft "quick" weer de korte duur.
Soms zijn "fast" en "quick" wel verwisselbaar, maar door bovenstaande voorbeelden te onthouden, kun je beter de juiste nuance kiezen. Happy learning!