"Laugh" en "chuckle" betekenen allebei "lachen" in het Nederlands, maar er zit wel degelijk een verschil in. "Laugh" is een algemene term voor lachen, het kan hard en luid zijn, maar ook zacht en stil. "Chuckle" daarentegen beschrijft een zacht, ietwat gedempt en vaak amusant lachje. Denk aan een lach die je vanbinnen voelt, maar niet per se hardop uit. Het is een meer ingehouden vorm van lachen.
Laten we kijken naar een paar voorbeelden om het verschil te verduidelijken.
"I laughed so hard I cried." (Ik lachte zo hard dat ik huilde.) Hier wordt "laugh" gebruikt voor een luide, intense lachbui.
"She chuckled at the silly joke." (Zij lachte zachtjes om de domme grap.) Hier wordt "chuckle" gebruikt voor een zacht, gemuffled lachje, passend bij een grap die niet zo hilarisch is.
"The children laughed and played in the park." (De kinderen lachten en speelden in het park.) Een algemene uitdrukking van lachen, niet specifiek zacht of hard.
"He chuckled to himself, reading the funny postcard." (Hij lachte zachtjes in zichzelf, terwijl hij de grappige kaart las.) Een stil, zelfgenoegzaam lachje.
"We laughed until our stomachs hurt." (We lachten tot onze buiken zeer deden.) Een intense, langdurige lachbui.
"She gave a little chuckle, then continued reading." (Ze gaf een klein lachje, en ging dan verder met lezen.) Een kort, subtiel lachje.
Je kunt zien dat de context belangrijk is om te bepalen welk woord je moet gebruiken. Probeer goed te letten op de intensiteit en het type lach dat je wilt beschrijven.
Happy learning!