"Smooth" en "soft" lijken misschien op elkaar, maar ze beschrijven eigenlijk totaal verschillende eigenschappen. "Smooth" beschrijft een oppervlak dat glad en zonder oneffenheden is. Denk aan een "smooth stone" (een gladde steen) of "smooth skin" (een gladde huid). "Soft", daarentegen, beschrijft iets dat zacht aanvoelt, vaak flexibel en niet hard. Denk aan "soft fur" (zachte vacht) of "a soft blanket" (een zacht deken). Het verschil zit hem dus in de textuur en het gevoel. Smooth gaat over de gladheid van een oppervlak, terwijl soft over de zachtheid van iets gaat.
Laten we eens kijken naar een paar voorbeelden:
- Smooth: "The baby has smooth skin." (De baby heeft een gladde huid.) Hier beschrijven we de textuur van de babyhuid. Het is glad en niet ruw.
- Soft: "The cat has soft fur." (De kat heeft zachte vacht.) Hier beschrijven we het gevoel van de kattenvacht. Het is zacht en aaibaar.
- Smooth: "The car has a smooth ride." (De auto rijdt soepel.) Hier wordt "smooth" gebruikt om een gevoel van soepelheid of vloeiendheid te beschrijven, niet per se een fysieke textuur.
- Soft: "The music has a soft melody." (De muziek heeft een zachte melodie.) Hier beschrijft "soft" de zachte en rustige klank van de muziek.
- Smooth: "He has a smooth voice." (Hij heeft een zachte stem.) In deze context beschrijft "smooth" een stem die aangenaam klinkt, zonder schurende elementen.
- Soft: "She spoke in a soft voice." (Ze sprak met een zachte stem.) Hier geeft "soft" aan dat de stem zachtjes en rustig klonk.
Merk op dat "smooth" soms ook figuurlijk gebruikt kan worden om iets soepels of probleemloos te beschrijven (zoals een "smooth operation"), terwijl "soft" figuurlijk kan verwijzen naar iets zwak of makkelijk te beïnvloeden.
Happy learning!